Ik lees onderstaande passage terug en weet dat ik het achter me moet laten. Een oefenproject, een tijdrovend beginnetje van mijn schrijfcarrière, maar that’s it.
Het kan in een geschiedenisboek staan, mijn verhaal. Het verhaal van mijn familie. Relatie? Het is ingewikkeld. Meer dan ingewikkeld zelfs. Zo erg, dat ik er zelf niets meer van snap. Helemaal niets.
Mijn wortels liggen in Berlijn. Geboren op een stille dag aan de Rummelsburger See. Gewenst? Ongewenst? Niemand kan het me vertellen. Mijn moeder is namelijk dood. Mijn vader spoorloos. En ik? Ik weet eigenlijk niet eens wie ik ben. Ik kan de hoofdrol spelen in een bekend verhaal.
‘Alleen op de wereld.’
Het manuscript dat niks meer wordt. Hoe ik dat weet? Ik was aan het voorjaar van dit jaar in Berlijn, de stad die in dit wannabeeboek een rol speelt. Geen tel heb ik gedacht eens een kijkje te nemen bij de Rummelsburger See. Sterker nog: geen tel heb ik ooit nog aan dat meer gedacht. ‘Ik geef ons rozen’ was de werktitel van dit project. Het lag in de koelkast, al drie jaar. Nu gaat het naar de bodem van die Rummelsburger See. Denk niet dat ik het nog opvis. Bye bye 140.000 woorden.
Ik geef mezelf rozen vandaag.