Elke werkdag een half uur fictieschrijven, ik heb het jaren volgehouden. Vijf dagen per week, tweeënhalf uur per week. De laatste tijd (lees: het laatste jaar) kwam de klad erin. Ik had het druk en schrijven van fictie was het laatste waar ik tijd voor maakte. Inderdaad: maakte. Want nog steeds is mijn motto dat het geen tekort is aan tijd, maar een tekort aan prioriteit.
De praktijk is dat de werkdag zo om is. Om 12.00 uur gaat de tijd in om fictie te schrijven. Bewust het laatste half uur voor de lunch, omdat er dan een duidelijke eindtijd is en ik – ik ben nu eenmaal ondernemer – niet te veel tijd verspil. Te vaak denk ik: nog even dit afmaken en dan ga ik ervoor zitten. Voor ik er erg in heb, is het half uur om en heb ik geen letter op papier. Na de lunch gaat mijn telefoon en beland ik direct weer in een ratrace. Het is niet voor niets dat 12.00 uur voor mij de meest geschikte tijd is.
De knop om
Tijdens het laatste BOEK10-evenement gaf mijn collega Reem Talib een presentatie over tijd. Ze liet ons een rekensommetje maken: hoeveel uur zit er in een dag, hoeveel uur daarvan werk, slaap en eet je, hoeveel uur gebruik je voor ontspanning en hoeveel voor de boodschappen. Klinkt al als een drukke dag, toch? Pak je rekenmachine er maar bij, er is nog steeds heel veel tijd over. Tijd die opgaat aan scrollen door sociale media. Of aan doelloos tv-kijken. Tijd die je zomaar verkwist. Als ik nou goed in mijn ritme blijf, door tweeënhalf uur in de week te schrijven, dan moet dat toch in te plannen zijn? Note to myself: wil jij een boek schrijven maar hoor je jezelf zeggen dat je geen tijd hebt? Vervang het voor de gein is door “schrijven is voor mij geen prioriteit”. Ik denk dat je dan gelijk de spirit weer te pakken hebt. O ja, als je mij zoekt tussen 12.00 en 12.30 uur, blijf dan vooral hard zoeken. Ik werk op dat tijdstip aan mijn prioriteit!
Deze gastblog is eerder verschenen in de nieuwsbrief van uitgeverij Godijn Publishing. Wil je die nieuwsbrief ook ontvangen? Meld je dan aan via deze link.
Soms heb je als schrijver behoefte aan reflectie. Alleen al omdat je een blinde vlek hebt voor eigen producties. Feedback is daarom zowel cruciaal als waardevol. Door je werk te delen, ontvang je bij mijn schrijfcafés de inzichten van andere creatieve breinen. Daarom raad ik ze aan.
➡️ Het geven van feedback staat op alle avonden centraal, dat is van onschatbare waarde voor zowel aspirant-schrijvers als doorgewinterde auteurs!
Ik heb een clubje opgericht …
Mijn schrijfcafés zijn ontmoetingsplaatsen waar schrijvers van allerlei niveaus samenkomen om het vuur dat ze hebben voor verhalen met elkaar te delen. Het zijn broedplaatsen voor creativiteit, waar deelnemers elkaar inspireren en aanmoedigen. De avonden zijn dé waardevolle kans om feedback te ontvangen. Schrijvers leren blinde vlekken in hun werk te identificeren, zwakke punten te verbeteren en sterke punten te versterken. Constructieve kritiek van medeschrijvers geeft je immers bakken vol inzicht, waardoor je je vaardigheden aanscherpt en je verhalen verfijnt. Een zeer nuttige tool voor de groei van elke schrijver.
De impact
Bij de schrijfcafés ben ik de gespreksleider die het proces van feedback geven en ontvangen faciliteert. De cafégangers delen met mij hun werk (n.a.v. mijn schrijfopdracht of een vrije inzending). Op de bijeenkomst zelf geven de andere deelnemers opbouwende kritiek, waarbij ze wijzen op sterke punten, suggesties doen voor verbetering en vragen stellen om de schrijver te helpen zijn of haar visie te verduidelijken. Onmisbaar is de veilige omgeving die ik bied, waarin schrijvers zich vrij voelen om hun werk te delen. Voorlezen kan best spannend zijn! En eerlijk is eerlijk: je moet best even wennen aan het ontvangen van feedback. Onthoud dat veel schrijvers het uiteindelijk zien als een keerpunt in hun ontwikkeling. Het stelt hen namelijk in staat om hun werk vanuit nieuwe perspectieven te bekijken, eventuele blinde vlekken te identificeren en hun schrijfvaardigheden te verbeteren.
Welkom, In Woordenland
Leuke bijkomstigheid: met een groep gelijkgestemden werk je aan ieders ontplooiing. Mijn schrijfcafés zijn namelijk niet alleen ontmoetingsplaatsen voor schrijvers, maar ook kweekvijvers voor groei en ontwikkeling. Steeds meer van mijn ‘pupillen’ publiceren! Door de feedback die zij ontvingen en gaven scherpten zij hun vaardigheden aan. Ben jij op zoek naar inspiratie, gemeenschap en groei, voel je dan welkom om eens langs te komen, In Woordenland.
Op dit moment is er plek bij:
📌 Online Schrijfcafé In Woordenland – eerste donderdag van de maand – 1 plek Mail mij om je aan te melden of om aanstaande donderdag (3 april) gratis mee te kijken.
📌 Schrijfcafé In Woordenland in Ter Aar bij volksuniversiteit !Triggr – derde donderdag van de maand – twee beschikbare plekken. Aanmelden (kijk goed naar de eerstvolgende datum) bij !Triggr.
In 2016 plaatste ik elke week een gedicht over een plant of bloem. Rijmelarij, maar ik had er plezier in, vooral omdat het mij liet nadenken over taal, over de lengte van de zinnen en over synoniemen. Omdat het vandaag een zonnige lentedag is, pak ik er een terug. Op de foto blauwe druifjes, een plant uit de aspergefamilie of Hyacinthaceae. Benieuwd hoe ik op deze tekst ben gekomen?
Het was bij Opsporing Verzocht, zag je dat? Ik stond daar gewoon, maar mij zagen ze niet. Mij zien ze nooit. Ik ben er eigenlijk niet bang voor dat ze me pakken, want ze zoeken mij niet. Ik weet zeker dat ze een man zoeken. Ik was wel op tv. Stond ik daar achter het afzetlint gewoon te kijken naar de brand. Het was een mooie brand dit keer, veel mooier dan de vorige. Eentje van de afdeling ‘goed gelukt’, zeg maar. Ik werd bijna geïnterviewd door iemand met een microfoon, maar hij zag mij niet. Logisch, ze zochten een man.
Schrik je hiervan? Ik brand mijn vingers niet hoor, zo gek ben ik niet. Je moet weten hoe je je lucifer vast moet houden. Als je hem zó houdt, duurt het heel lang voor het vlammetje bij je vingers is. Even kijken, kan ik hier iets in de fik … Haha, grapje. Ik kan het wel hoor, ik kan dat. Het is namelijk helemaal niet moeilijk, een brandje stichten. Hoe ik dat doe met die schuurtjes? Ik heb altijd aanmaakblokjes. Met een lucifer steek ik er een aan en leg het dan rustig in een afvalcontainer. Die zet ik tegen de schuur. Er zit altijd wel iets in zo’n bak dat goed fikt. Je wil niet weten wat mensen allemaal weggooien. En als mensen door hebben dat hun container in de fik staat, is de brand al groot. Heel groot.
Kak! Ik zit niet op te letten. Ach, het is maar een klein blaartje. Je leidt me ook af, met hoe je naar me kijkt. Deze gaat lukken, hij blijft branden tot hij bijna bij mijn vinger is. En dan …
Weet je hoe snel zo’n brand op toeschouwers kan rekenen? Ik ga even een blokje om en doe onderweg mijn capuchon af. Dan ga ik bij de mensen staan die bij de brand staan te kijken. Die zijn er altijd. Je moet eens weten hoe snel die er altijd bij zijn. Als de kippen … Op zich wel jammer, dat die man met die microfoon mij niet zag staan. Hij had me best wat vragen mogen stellen. Dan was ik ook nog op tv goed in beeld geweest. Nu alleen maar omdat ik zelf weet dat ik daar stond, niet omdat iemand me herkent. Weet je wat ik gezegd zou hebben, als hij had gevraagd wat ik ervan vond? Ik zou gezegd hebben dat het erg is, dat mensen zich zorgen maken over hun eigendommen. Dat sommige zelfs camera’s ophangen, maar dat dat niet helpt. Dat ze de dader maar snel op moeten pakken, want het is een crimineel. Ja, ik zou zeggen dat hij vast nog ergens in de buurt is en ze daarmee meteen op het verkeerde been zetten, dat ze wel op zoek blijven naar een man. Echt jammer dat hij het niet aan me vroeg, ik zou in de camera hebben gekeken en heel duidelijk mijn verhaal hebben gedaan. Het is wel tof, mezelf terugzien op tv. Ik hoop dat ze dat de volgende keer weer doen, de tv erbij halen. Jammer genoeg gebeurde dat de vorige keer niet. Er werden wel foto’s gemaakt. Ik lachte goed in de camera, je weet nooit waar ze die foto’s voor gebruiken, of wie ernaar kijkt.
Wat schiet je nou toch in de stress. Geef nou gewoon toe dat het mooi is, die vlammen. Heb je er weleens goed naar gekeken? Die kleuren, de warmte … Wat sta je nu aan mijn arm te trekken, zo veel is er niet aan de hand hoor.
Die bank zat tóch niet lekker.
Dit was mijn inzending voor de Sofamonoloog, een schrijfwedstrijd van Ruwe Planken in 2015. De opdracht was mezelf te verplaatsen in de gedachtegangen van iemand met een psychische aandoening en deze op creatieve wijze in een monoloog gieten. De aandoening pyromanie kreeg ik van de organisatie toegezonden.
Het was de aanzet én de inspiratie om later het boek Ze zien mij niet te schrijven, dat in 2019 uitkwam.
Dit verhaal is in 2012 gepubliceerd in de verhalenbundel Oude vrouwen en de geur van chrysanten. Deze bundel is niet meer te koop, dus krijg je het verhaal hier cadeau.
Uitgeverij Pamac, 978-9-49038-544-6 €14,95
Disclaimer: mijn schrijfstijl is ook dertien jaar ouder geworden 😉
‘Vlegel, monster! Verschonen kun je.’ Met prikkende bewegingen steekt Jeanne in op Nico. Nico schreeuwt het uit. Tine gilt van schrik. Karel is uit zijn stoel gesprongen en roept dat het niet eerlijk is. Niet eerlijk? Engelina drukt haar pop nog dichter tegen zich aan. Gerard roept om een dokter. ‘Mevrouw Stronk, geef hier dat mes, geef!’ Marijke probeert de verwarde oude vrouw te overmeesteren. ‘Help!’ Marijke roept zo hard ze kan, waar is Ursula nou ineens? Was de alarmknop nou maar niet stuk. ‘Help!’…
Huize Irina ‘Gatverdamme, wat is dit?’ Jeanne houdt een plastic champagnekoeler in de lucht met daarin een geelachtige substantie. Fier in het midden vier bruine stelen, bruin gerafeld blad en bloemkoppen waar nauwelijks een bloemblaadje af is. ‘Wie heeft er hier in gepiest? Niemand gaat hier weg. Jullie blijven tot ik weet wie de dader is.’ Strijdlustig zit Jeanne in haar stoel. Ze kijkt iedereen in de huiskamer één voor één strak aan. Geen van de aanwezigen geeft haar enige aandacht. ‘Jullie denken dat ik het niet meen, hè. Dat ik niet serieus ben. Ik ben wel degelijk serieus. Niemand gaat hier de deur uit. Kom op. Vertel. Wie heeft het gedaan?’
1965 Met klakkende hakken tiktakt Jeanne door de gangen van internaat ‘t Floorzicht. Haar dienst zit er nog niet op. Sterker nog, dat zit er nooit op. Haar inspectieronde van de slaapzalen is gaande. Met een aanwijsstok, overdag handig in de klas, opent ze één voor één de deuren. Iedereen slaapt. In slaapzaal drie is het raak. Ze heeft het in de gang al geroken. Pies. Jeanne heeft een bloedhekel aan stank. En in het bijzonder aan urinelucht. Elke nacht is er wel een misbaksel dat in zijn bed plast. Ze snuffelt aan de bedden tot ze de dader gevonden heeft. Bingo. De aanwijsstok doet zijn dienst, ze tilt de lakens ermee op en priemt in de buik van de ‘dader.’ Met driftige prikken priemt ze de jongen uit zijn bed. Ze snelt naar de lichtknop en zet de hele zaal in de helle verlichting. ‘Verschonen,’ bromt ze hem toe, ‘en snel.’ De rest van de kamer is ook wakker. Jeanne geeft hun een snauw: ‘Slapen jullie.’ Een uur later is ze terug op haar eigen kamer. Er dienen nog wat proefwerken nagekeken te worden. Jeannes dienst zit er nooit op…
Huize Irina Cora tikt bijna onopgemerkt op haar voorhoofd, gebarend naar Jeanne, ‘ze is gek.’ Engelina kijkt haar verschrikt aan, maak dat mens nou niet bozer dan nodig is. Tine wandelt zenuwachtig heen en weer. Word nou niet boos. Tine kan niet tegen boos zijn. Het hoofd van Nico zakt nog dieper op de zachte rand van zijn stoel. Hij slaapt. Ook Karel is niet onder de indruk van de tirade van Jeanne. Hij staart uit het raam naar de school aan de overkant van de straat. Speelkwartier. Zo te zien spelen ze tikkertje op het grote plein. Zijn ogen zoeken de dienstdoende pleinwacht. Zien ze nou niet dat het spel niet eerlijk verloopt? ‘Hé,’ Karel geeft een schreeuw, ‘let eens op!’ ‘Kop houden, jij!’ Jeanne kijkt hem venijnig aan.
1965 Karel bukt, de stencilmachine is zo goed als klaar. Hij vergaart de papieren en maakt er met een ferme klap op de nietmachine werkboekjes van. Tafels, voor de tweede klas. Zachtjes hardop dreunt hij de rijtjes op, ‘1×1=1, 2×1=2, 3×1=3.’ ‘Meneer Harms, meneer Harms,’ een jongetje van een jaar of acht staat aan zijn mouw te trekken. ‘Meneer, u moet even komen helpen. Ze doen het weer.’ Het stencilhok is verboden terrein voor de kinderen, maar voor dit jongetje maakt Karel een uitzondering. Hij laat zich meenemen naar het plein, het speelkwartier is net begonnen. ‘Jongens, pak er eens één van je eigen leeftijd!’ De jongens van de zesde klas kijken hem meewarig aan. Toch kiezen ze het hazenpad. Pesterig pakt hij één van de laatste restjes sneeuw van het schoolplein en gooit de jongens een bal na. Hij raakt ze niet, natuurlijk niet. Hij wil alleen maar indruk maken. De jongens stuiven gniffelend uiteen. Het jongetje trekt weer aan zijn mouw. ‘Bedankt, meneer Harms. Mag ik u weer halen als ze me pesten?’ De donkere blik in de ogen van het jongetje is ontroerend. Karel kan niet tegen onrecht. Sterker nog, hij verafschuwt onrecht.
Huize Irina ‘Kop houden? Moet ik mijn kop houden? Ik bepaal zelf wel wanneer ik mijn kop houd. Dat ga jij me niet vertellen.’ Jeanne steekt een priemende vinger naar hem uit. ‘Pas maar op, mannetje. Ik heb je in de gaten. Ik houd jou altijd in de gaten.’ ‘Tsss.’ Karel draait zich om. Gek mens. Jeanne laat zich door hem niet wegjagen. Ze staat op en loopt naar hem toe. ‘Had jij nog wat? Ik zou me maar koest houden. Ik ken jouw soort.’ Tine schiet in de lach. Een onbedaarlijke lach klinkt door de kamer. De aandacht is verplaatst van Karel naar Tine. ‘Stil mens, je maakt hem nog wakker.’ Cora wijst naar Nico. Van het een op het andere moment is Tine weer stil. Ze kijkt naar Nico. Slaapkop. Even blijft ze staan, tot ze weer rusteloos heen en weer wandelt. Niet boos zijn allemaal, niet boos.
1965 Nico is in gedachten verzonken. Hij werkt alleen. Nico werkt graag alleen. Zijn werk leent zich enorm voor gedachten die met hem aan de haal gaan. De kwekerij die hij runt met zijn zwager Arie is klein, precies goed. Veredelen, stekken, verzorgen. Blij als een kind, wanneer de kas volstaat met bloeiende chrysanten in zijn favoriete kleuren. Gele Spiders, roze Delta’s en Horim, stralend wit. De eerste bloemen zijn altijd voor zijn zus. Vrijgezel Nico snijdt een volle bos voor Lea af. Tussen de middag wacht de warme prak bij Lea en Arie. Zijn zus is daar goed in.Met zijn armen vol bloemen loopt hij naar het woonhuis. In de bijkeuken pakt hij een flinke vaas. De rest laat hij aan Lea over. Zij weet als geen ander de prachtige bloemen te schikken. De kinderen van zijn zus zijn al uit school. Mooi. Boerenkool, heerlijk! Tevreden gaat hij aan tafel zitten en laat zich opscheppen.
Huize Irina Jeanne heeft eerst niet door dat Nico slaapt, plotseling kijkt ze hem woedend aan. ‘Jij bent het hè, mannetje. Jou zie ik hier wel voor aan, viezerik.’ Jeanne staat met een ruk op en slaat met de plastic vaas tegen Nico’s hoofd. Een scheut stinkende substantie schiet op zijn schoot. Was eerder de lucht wat geconserveerd, door het verbreken van de stilte in de vaas, verspreidt de stank als een lopend vuurtje door de kamer. Nico geeft een schreeuw van schrik. Jeanne heeft de aandacht. Of Nico. Iedereen in de kamer kijkt de twee aan. Van het gezicht van Engelina is angst af te lezen. Tine grient. ‘Je hebt hem wakker gemaakt, ik mocht dat niet. Jij wel?’ Tine kijkt Jeanne vragend aan. ‘Hij mag niet slapen, niemand mag hier slapen. Eerst moet ik de dader vinden.’ Jeanne kijkt zoekend de kamer rond. Waar is haar aanwijsstok? Uit zijn bed moet hij. Verschonen. Ineens weet ze het zeker. Dat mens daar heeft natuurlijk weer de stok verstopt. ‘Vertel, waar is hij?’ Tine kijkt haar verschrikt aan. Met een trillende onderlip maakt ze weer een rondje door de kamer. ‘Ik heb niets gedaan, ik doe niets.’
1965 ‘Niet doen, Victor.’ Tine kijkt hem smekend aan. ‘Alsjeblieft, niet doen.’ Victor kijkt haar met grote ogen aan. ‘Dat had je eerder moeten bedenken mens, voor je die pot uit je handen liet vallen.’ Ze incasseert een klap, en nog één. Intussen kijkt ze naar de bende op de vloer: bessenjam. Victor sleurt haar naar de viezigheid. Hij hurkt en trekt haar naar de grond. Hij drukt haar wang op de resten van de pot. Ze voelt het glas in haar wang snijden. Warm vocht druipt op de vloer. Bloed. Reden voor Victor om nog bozer te worden. ‘Welja, maak er nog meer bende van.’ Woedend trapt hij haar een paar keer met zijn grote werklaarzen, waarna hij zich omdraait en de deur uit beent. ‘En ruim die rotzooi op,’ roept hij. Tine krabbelt op en blijft even versuft op de grond zitten. Met de rug van haar hand streelt ze over haar wang. Au. Een venijnige pijnscheut trekt door haar lijf. Met haar handspiegel en een pincet weet ze het stuk glas uit haar wang te halen. Een koude lap brengt haar bij haar positieven. Opruimen. Opschieten, voor Victor weer terug is. Ze drukt de lap nog strakker tegen haar wang en gaat op haar knieën het glas bijeenrapen. Met vochtige lappen dweilt ze de jam op. En het bloed.
Huize Irina Tine wrijft over het litteken op haar wang. Onrust, er is te veel onrust. Tine kan niet tegen onrust. En niet tegen boosheid. Een eenzame traan rolt over haar wang. Wankelend hobbelt ze de kamer op en neer. In een hoekje blijft ze staan. Hier kan niemand haar zien, niemand haar vinden. Met haar handen voor haar ogen komen de tranen lustig los. Engelina ziet het. Toch durft ze niet naar haar toe te gaan. Niet nu zij daar zo boos is. Had ze nou Paula maar. Ze twijfelt. Zal ze opstaan en Paula halen? Paula weet altijd raad. Maar waar is Paula? Engelina’s ogen speuren de kamer af. Ze kan nooit ver zijn. Paula is altijd in de buurt.
1965 Voor Engelina is geen kind te veel. Tien heeft ze er gekregen. Tien in dertien jaar. Prachtig, hoewel, ze had er liever zesentwintig gehad, voor elke letter van het alfabet één. Engelina vult haar dagen met wassen, hongerige monden voeden en het schoonhouden van haar huis. En haar paadje. Een schoon paadje is een visitekaartje voor de rest. Engelina’s kinderen zijn naar school. Tenminste, de jongste zes. De rest verdient de kost op het land, in de huishouding en in de automobielgarage van haar man Hendrik. Een automobielgarage! Haar man is de eerste in het dorp. De eerste en de enige. Trots als een pauw helpt ze een dag in de week om de boel daar schoon te houden. Ook voor de garage telt: hoe schoner en netter je boeltje, hoe meer respect je verdient bij je klanten. Bovendien zou iedereen denken dat het bij haar thuis ook een zootje is. Ondenkbaar! Engelina houdt van reinheid en vrede. Schoon. Alles moet schoon.
Huize Irina Stiekem sluipt Engelina door de kamer. Daar, in de hoek, ziet ze Paula in haar stoel. Een klein stoeltje. Hendrik heeft hem speciaal voor Paula gemaakt. Hendrik? Waar is Hendrik gebleven? Hoe lang heeft ze hem al niet gezien? Engelina kan niet meer nadenken. Met Paula in haar armen loopt ze bijna ongemerkt terug naar haar stoel. Bijna. Jeanne draait zich naar haar om en geeft een knauw. ‘Wat moeten jullie van je stoel? Jullie denken dat ik het niet meen, hè? Ik meen het, hoor, ik zoek de dader. De èchte.’ Engelina klemt Paula zo dicht tegen zich aan dat het schreeuwende mens het niet kan zien. Dat mag niet. Ze zou de pop wel eens af kunnen pakken. Zij is jaloers. En niet te vertrouwen. Dat vooral. Cora staat op uit haar stoel. ‘Gek. Je bent gek. Doe nou niet zo gek. Is iedereen hier soms gek? Mhoehoe,’ de imitatie van een koe komt uit het niets. ‘Victor is gek,’ uit de hoek van de kamer klinkt ineens een krachtige stem. ‘Zij is niet gek, Victor is gek.’ Engelina wordt er zenuwachtig van. Maak nou niemand boos. Ze wil de aandacht van de twee vrouwen, maar hoe moet dat? Aan hun mouw trekken is onmogelijk. Mag vast niet van dat schreeuwende mens.
1965 ‘Cora!, Cora!’ Een lange man komt bijna schreeuwend aangerend. ‘Cora, je moet me even helpen.’ Het duurt even voor ze haar eigen broer Daan herkent in de schreeuwende man. ‘Daan, wat is er? Is er brand?’ ‘Berta-12 moet bevallen, het gaat niet helemaal goed.’ Cora laat vallen waar ze mee bezig is en rent achter Daan aan naar zijn fiets. Daan snelt weg, Cora kan nog net achterop springen. ‘Hoe kan het Daan, dat het niet goed gaat?’ Cora probeert nog wat informatie aan haar broer te ontfutselen. ‘Ik weet het niet, Cora, laten we snel zijn.’ Daan trapt de longen uit zijn lijf. Een half uur later houden ze een dood kalfje in hun armen. Berta-12 steunt en zucht. Moederkoe is er ook slecht aan toe. Cora sluit haar ogen en hoort de laatste kreten van Berta-12. ‘Mhoehoe…’
Huize Irina Marijke komt de kamer inlopen. Ze heeft de indruk, dat er iets gaande is. Ze heeft Gerard aan haar arm. Marijke heeft hem opgehaald bij de balie. Hij moest even naar het ziekenhuis, foto laten maken. Of een echo. Marijke weet het eigenlijk niet. Nog geen tien minuten is ze weggeweest en de sfeer is alweer om te snijden. Marijke zucht diep. ‘Berta-12 moet bevallen,’ Cora kijkt haar serieus aan. ‘Ik weet het Cora, ga maar snel.’ Marijke geeft Cora een geruststellende klop op haar mouw. ‘Ben jij de dokter?’ Gerard kijkt Cora aan. ‘Als jij de dokter bent, moet jij Berta-12 gaan helpen. En mij. Mij moet je ook helpen. Straks, oké?’ Cora knikt. Straks. Eerst Berta-12.
1965 ‘Dat kind mankeert ook altijd wat.’ Gerard hoort hoe zijn moeder klaagt bij de buurvrouw. ‘Hij kost me nog eens de kop, al die doctoren, ze vragen me het hemd van het lijf.’ Gerard zucht. Wat kan hij er nou aan doen? Hij heeft zichzelf toch niet ziek gemaakt? De buurvrouw klaagt met zijn moeder mee, ‘ik zou hem maar snel in dienst doen, Saar, als ze hem willen hebben.’ Moeder Sarah knikt. Gerard is ontzet, als ze hem willen hebben? Waarom zouden ze hem niet willen hebben? Hij besluit nooit meer te zeuren over pijntjes. Misschien heeft zijn moeder wel gelijk. Misschien zeurt hij te veel.
Huize Irina ‘Hè, verderrie, gooit nou niemand hier die stinkende vaas leeg?’ Walter zegt het meer in zichzelf dan tegen iemand speciaal. Hij pakt het kunststof ding van Jeanne af en loopt ermee naar het keukentje. De kraan laat hij flink lang stromen, het duurt even voor hij de ranzige lucht van de bruine stelen gespoeld heeft. De vaas schrobt hij flink, het plastic is goed aangeslagen. Hij boent tot alle bruine randen verdwenen zijn. De eerste keer had hij een glazen vaas meegebracht. Voor hij naar huis was, was de vaas al gesneuveld. Een van die vrouwtjes was ermee aan de wandel gegaan. Van schrik moest het vrouwtje keihard huilen. Hij moest er wel om lachen. De dag daarna heeft hij een plastic champagnekoeler gebracht, gevonden in de bijkeukenkast, vast eens cadeau gekregen. Cynisch. Geen spoortje van feestelijkheid in dit huis en hij zet een champagnekoeler neer. De bijna vergane bloemen doet hij in de krant waar zojuist nog de verse zaten.
1965 Walter prikt in zijn prakkie. Hij heeft geen trek vandaag. Boerenkool. Als hij later groot is gaat hij dat nooit meer eten. Met het scherpe vleesmes prikt hij stiekem in zijn vinger. Een klein drupje bloed wordt zichtbaar. ‘Ik beloof,’ fluistert hij zo stil mogelijk, ‘dat Walter later nooit meer boerenkool hoeft te eten.’ Walter bezegelt zijn uitspraak met een vingertip op zijn bord, een klein vlekje van het bloed wordt zichtbaar. Zo heeft hij dat geleerd uit het boek wat hij aan het lezen is. Als er iets echt bezegeld moet worden, doet men dat met bloed. Hij moet het wel stiekem doen, zijn ouders snappen daar natuurlijk niets van. Oom Nico al helemaal niet. ‘Walter, eet je bord eens leeg,’ zijn moeder kijkt bozig, ‘je moet zo weer naar school jongen, neem eens een voorbeeld aan je zus.’ Ina steekt haar tong naar hem uit. Hij heeft het wel gezien, Ina heeft de helft aan Zwartje gegeven. Vanonder tafel klinkt een smakkend geluid, dat zijn ouders dat niet door hebben. ‘Ja Walter, eet even door, je moet me voor je naar school gaat even helpen, even iets sjouwen,’ zegt zijn oom. Ineens heeft zijn vader de hond door. ‘Wat doet dat beest binnen?’ Met zijn voet werkt zijn vader hij de hond richting buitendeur. Zijn moeder staat op om de deur open te doen. Tevreden kwispelend gaat Zwartje naar buiten. Zijn oom helpen sjouwen. Alsof hij zin heeft om te sjouwen. Zijn vader en hij willen dat hij later ook chrysantenkweker wordt. Nou, Walter weet het nog zo net niet. Chrysantenkweker. Misschien wordt hij wel politieagent. Of brandweer. Met moeite werkt hij de boerenkool weg. De twee mannen zijn alweer naar de kassen. Walter kijkt op de klok. Nog vijf minuten. Snel trekt hij zijn jas aan en rent erachteraan.
Huize Irina Walter steekt zijn neus in de bos verse bloemen en snuift diep. Heerlijk. Oom Nico zal trots op hem zijn. Een nieuw soort chrysanten heeft hij vandaag meegebracht. Walter fronst zijn voorhoofd. Trots? Is Nico nog trots? Ja, toen hij vertelde toch chrysantenkweker te willen worden, toen was hij trots. Maar vandaag aan de dag? Hij neemt de ‘vaas’ met bloemen mee naar de huiskamer en zet het pontificaal in het midden van de tafel. ‘Kijk oom Nico, nieuwertjes, Anastasia Star Pink, Walter zoekt de ogen van zijn oom. Ze zitten dicht. Nico slaapt. En stinkt. Een vreemde lucht hangt om Nico. Walter vraagt zich af wat hij hier nog doet. Hij heeft de frequentie al flink omlaag gebracht, eens in de vier weken komt hij hier. Oom Nico, die steeds verder wegglijdt. Steeds verder van hem afdrijft. In zijn eigen wereld leeft. Walter gaat op zijn hurken voor Nico zitten, streelt hem over zijn arm en staat weer op. ‘Dag Nico, tot de volgende keer. Dan neem ik Radost cream mee. Ze zijn er weer bijna klaar voor.’
In de keuken weet Jeanne weer wat ze zoekt. Zie je nou. Verstopt. Altijd moeten ze háár spullen verstoppen. Ze stuift op Nico af en wil hem met de stok in zijn zij prikken. Hij slaapt alweer. Uit zijn bed moet hij. Verschonen! Een hoop tumult zorgt voor onzekerheid bij Jeanne. Waarom schreeuwt iedereen zo? Wat gilt dat ene mens nou weer? En wat moet zij in die witte jas van haar? Wie denkt ze wel niet dat ze is? Zij is hier niet de baas, die snotneus!
Het lukt Marijke nog nèt het mes af te pakken. Gelukkig heeft mevrouw Stronk niet heel veel kracht meer. Met het wapen in haar handen kijkt ze de kamer rond. Waar heeft mevrouw Stronk dit in hemelsnaam vandaan? De deuren vliegen open, haar hulpgeroep heeft toch iets opgeleverd. Bijna te laat, dat wel. ‘Wat is er aan de hand?’ Haar collega Olaf kijkt zowel vragend als verschrikt, Ursula hobbelt achter hem aan. ‘Ze had een mes.’ Marijke knikt naar Jeanne Stronk. ‘Hoe komt ze daar in Godsnaam aan?’ Olafs stem klinkt boos. ‘Al sla je me dood.’ Marijke zucht diep. ‘Het is ook altijd wat hier.’ Ursula loopt alle bewoners na, niemand gewond? Nico. Een snijwond in zijn zij zal verzorgd moeten worden. Verder zit iedereen alweer rustig in een stoel. Jeanne neuriet een slaapliedje.
1947 ‘Suja, suja kindje, wat ben je bitter stout.’ Jeanne laat zich instoppen. ‘Niet weer in je bed plassen, hè Sjaantje?’ ‘Nee mama, ik beloof het.’ ‘Ga je lekker slapen? Je weet dat mama een hekel heeft aan die vieze lakens, hè?’ ‘Ja mama, ik beloof het mama, ik zal niet plassen mama…’ ‘Heb je pijn in je buikje, of zijn je voetjes koud?’ Haar moeder aait haar zingend over haar bol. Slapen gaat ze, heerlijk slapen. Ergens in de verte hoort ze haar moeder zingen: ‘Vuurtje zullen wij stoken, papje zullen wij …’ Moet ze plassen? Ze mag niet plassen…
Walter is al bijna thuis als hij ineens met een schok ontdekt dat hij zijn Zwitserse zakmes in het keukentje heeft laten liggen. Er is geen scherp mesje te vinden in dat tehuis, hij moet die chrysanten toch even schuin afsnijden voor hij ze in de vaas doet? Zal hij nog even terugrijden om het te halen? Ach, dat mes wordt wel gevonden door de verpleging. Hij belt zo wel even of ze het voor hem bewaren. Hij moet weer aan het werk.
Vanmorgen bracht Facebook mij een herinnering van 2016. Het ging over het boek Open & Bloot waaraan ik als auteur heb meegewerkt. Dertig mannen met kanker portretteerden we – ikzelf interviewde er elf – waardoor hun verhaal voor altijd blijft leven. Over een van de elf mannen die ik voor het boek sprak schreef ik vandaag precies negen jaar geleden een blog.
Omdat ik inmiddels een nieuwe website heb, werkt de link uit mijn herinnering niet meer. Ik heb veel meegenomen naar mijn nieuwe website, maar niet alle blogs. Gelukkig heb ik ze wel bewaard. Dus vandaag een uit de oude doos: Nobody hits you as hard as life, winning isn’t about how hard you hit, it is about how much you can take …
Nobody is gonna hit as hard as life
Februari 2015 leerde ik hem kennen. Ik zat midden in de voorbereidingen van Open & Bloot en hij zou aan dat project meedoen. Omdat hij door de kans op epileptische aanvallen gevoelig was voor flitslicht, zou hij, in tegenstelling tot veel andere deelnemers, niet op de dag van de fotosessie geïnterviewd worden, maar al eerder die week. Hij woonde bij mij ‘om de hoek’, dus als vanzelfsprekend ging ik op een dinsdagochtend naar hem toe en heb ik zijn verhaal aangehoord.
Ondanks dat hij bij mij in de buurt woonde, kende ik hem niet. Toen ik bij hem thuis was, zag ik ook wel dat dat eigenlijk niet kon: hij leek niet op de man op de vele foto’s die aan de muur hingen. Veertig kilo was hij aangekomen, door die rotziekte. Het had hem compleet veranderd. Ik was enorm onder de indruk van zijn verhaal, wat een ellende, maar ook: wat mooi dat hij met zijn vrouw en kinderen nog zo van het leven kon genieten. Wat straalden ze een rust en geluk uit…
Dummy
Eind september zat ik weer bij hem op de bank. Dit keer samen met Marina, de fotograaf van Open & Bloot. Het boek was bijna klaar, maar of hij er 1 november nog zou zijn – de dag van de boekpresentatie – was op dat moment nog maar de vraag. Met een dummy gingen we hem verrassen. Zo kon hij toch nog zien hoe het boek er ongeveer uit kwam te zien. Weer verliet ik onder de indruk de woning. Zo’n grote vent en zo emotioneel bij het zien van zijn foto’s en het lezen van zijn persoonlijke quote. De quote die we samen bedacht hadden, voor bij zijn verhaal. Een quote uit zijn absolute lievelingsfilmserie Rocky…
Surviver
1 november was hij nog best oké, bij de boekpresentatie zijn was helaas te veel voor hem, maar zijn vrouw was er en een paar dagen later berichtte ze me zelfs nog met goed nieuws over een stabiele situatie. 10 januari kwam het bericht dat hij begon met palliatieve zorg. Hij zou in slaap gebracht worden omdat het lijden niet meer draaglijk was. Op 11 januari overleed hij op 36-jarige leeftijd. Rust zacht. Familie en vrienden, héél veel sterkte. Wat een sterke vent en wat was er voor jullie een kracht nodig om hem te laten gaan. Voor altijd zal ik bij Eye of the Tiger van Surviver aan die grote kerel denken.
Nobody is gonna hit as hard as life. Winning isn’t about how hard you hit, it is about how much you can take… – Rocky
Nabrander: het boek Open & Bloot is inmiddels alleen nog tweedehands bij de boekhandel te koop. Heb je toch interesse in aanschaf, stuur me dan een bericht. Ik heb nog een nieuw exemplaar (€14,50 incl. verzendkosten) liggen!
Via de Schrijverscentrale word ik zo af en toe geboekt voor een lezing of workshop. Zo ben ik vorig jaar terechtgekomen bij de organisatie Stap op de Rode Loper. Als ware VIPS worden bij de evenementen van deze organisatie vmbo-leerlingen ontvangen bij de meest culturele locaties van de stad voor een Leesfeest.
Eind november was ik voor Stap op de Rode Loper in Leeuwarden. In Stadsschouwburg De Harmonie – voor mij als theatergek een toplocatie – kreeg ik een eigen theaterzaal en vier vmbo-klassen voor mijn neus. Ik had mezelf voorgenomen de leerlingen te vertellen dat ook voor hen hét boek bestaat. Vertellen ja, overtuigen leek me een beetje te veel van het goede.
Nerd!
Dat lezen voor veel leerlingen geen feest is, mag geen verrassing zijn. Toch merkte ik dit jaar een omslag. Zeggen dat je lezen leuk vindt blijkt geen schande meer. Tenminste, dat merkte ik bij deze vier klassen. In elke klas zaten wel een paar leerlingen die ruiterlijk toegaven dat ze echte lezers zijn. Een meevaller! Hoe kan het toch dat lezers – leerlingen van de middelbare school welteverstaan – jarenlang een twijfelachtige reputatie hadden? Hoe fijn, als je gewoon mag zeggen dat je leest, zonder je eer aan te tasten; een beetje alsof je zegt dat jouw favoriete chocolade, witte chocolade is. Ik denk dat ik zelf het antwoord al weet, plakte er niet iets gelijkwaardigs aan de tegenwoordig geuzennaam “nerd”? Om niet alleen te zenden over hoe leuk lezen is, bedacht met de leerlingen ook nieuwe verhaallijnen voor de H4C-serie. In deze serie staat een vriendengroep uit havo-4c centraal van het fictieve Klaverlandcollege. Kunnen deze verhalen ook bij jullie op school afspelen, vroeg ik ze. En welke verhaallijn missen jullie nog?
Op jullie school
De creatieve ideeën deel ik graag in deze gastblog. Online pesten kwam voorbij, net als “gewoon” pesten. Neppe mensen, maar ook: school = saai!!! Samen kwamen we tot levende hoofdpersonages Jonathan, Chantal, Klaske en Henk. Laten we met die laatste beginnen: Henk is leraar op het Schylerjouw op Terschelling. Hij is 42 en hij is bang voor vogels. Hij wordt gepest door zijn collega’s en woont in een iglo. Dan Jonathan, leerling van dezelfde school. Hij is 13 en slachtoffer van online pesten. Een echte eilander, met mosselen als lievelingsmaaltijd en De Stoep als favoriete uitgaansgelegenheid. Chantal is docent Engels op het Simon Vestdijk in Harlingen. Ze wordt woedend als leerlingen hun leesboek zijn vergeten en woont in een tochtig schuurtje, waar haar favoriete plek ergens achterin is: daar is geen tocht. Tot slot Klaske van zestien, leerling van het Simon Vestdijk in Franeker. Klaske heeft “middelmatig haar” en haar favoriete uitgaansgelegenheid is het kerkhof. Haar hobby? Slapen!
Hoe leuk, dat het seizoen voor Stap op de Rode Loper net pas is begonnen, ik mag nog een paar keer! Overigens ben ik het met niemand die van witte chocolade houdt eens, er is maar één lekkere smaak en dat is puur. Gelukkig mogen smaken verschillen.
Deze gastblog is eerder verschenen in de nieuwsbrief van uitgeverij Godijn Publishing. Wil je die nieuwsbrief ook ontvangen? Meld je dan aan via deze link.
Iemand die een ander op spelfouten wijst, wordt al snel gezien als een muggenzifter. Maar wat als je, zakelijk gezien, de plank misslaat? Ik haal met dit stuk graag de volgende stelling onderuit: waarom iemand mijn tekst laten corrigeren, ik heb toch spellingcontrole?
Drie voorbeelden waarbij die controle absoluut hapert
Sommige woorden klinken hetzelfde, maar worden verschillend geschreven: We willen jou, onze trouwe klant, verassen! Verassen is cremeren … Wil je je trouwe klanten niet liever verrassen?
Woorden wel of juist niet aaneenschrijven maakt het verschil. Boeren op stand hebben vaak een landgoed. Bij een boerenopstand vindt men niet veel in ons land goed. Met een week menu huilt het tranen met tuiten, het menu van de week is het weekmenu. Kun je je voorstellen hoe vervelend het is als een lekbakje een lek bakje is?
Een rode streep onder een woord betekent niet dat het woord niet bestaat, het betekent dat je computer het niet kent. Neem de coronacrisis, eerlijk is eerlijk, wij kennen het ook liever niet. Schrijf je dat met een hoofdletter, dan is het Mexicaanse biertje uitverkocht. Ik kan me voorstellen dat ook dat als een crisis kan voelen.
Is het jouw tekort of heb je ogen te kort?
Voor de nieuwe folder of menukaart naar de drukker gaat, voor je brief naar al je klanten wordt verstuurd, voor je een offerteaanvraag van een potentiële grote klant beantwoordt: laat er even naar kijken door iemand met oog voor spelling. Kan ik iets voor je doen?
Vooral in blogs kan ik mijn hart ophalen aan spreekwoorden en uitdrukkingen. Niet alleen in mijn eigen blogs, maar ook in die van een ander! Want dat is één van mijn specialiteiten: blogs voor anderen schrijven over hún expertise.
Sisyfusarbeid
Voor veel ondernemers is het schrijven van een blog tegen de maan pissen. De klad komt er in, men kan geen paard al lopende beslaan en het resultaat is huilen met de pet op. Gevolg? Ze vissen achter het net, houden hun hart vast, schrijven voor de kat zijn viool en hun blog gaat als een nachtkaars uit. En dat terwijl tijd geld is!
Voor elke spijker een gat!
Ik laat je niet in je sop gaarkoken: nieuwe messen snijden scherp. De haring hangt aan zijn eigen kieuwen en men moet zijn bed maken zoals men slapen wil.
Een blog nodig? Komt voor de Alice Bakker!
Liever op eigen benen? Het oog ziet altijd van zich af. Mijn rode pen staat klaar.
Verklarende woordenlijst
Komt voor de bakker – komt voor elkaar!
Het hart ergens aan ophalen – ergens van genieten
Sisyfusarbeid – een zinloze taak
Tegen de maan pissen – iets onmogelijks proberen
Men kan geen paard al lopende beslaan – goed werk kost tijd
Dat is huilen met de pet op – bedroevend resultaat
De klad zit er in – het gaat niet goed
Achter het net vissen – een gelegenheid missen
Je hart vasthouden – bang zijn dat het mis gaat
Als een nachtkaars uitgaan – in gestaag tempo minder worden
Voor elke spijker een gat – voor elk probleem een oplossing
Iemand in zijn eigen sop gaar laten koken – iemand aan zijn lot overlaten
Nieuwe messen snijden scherp – met ‘die nieuwe’ is het aangenaam werken
De haring hangt aan zijn eigen kieuwen – verantwoording nemen
Men moet zijn bed maken zoals men slapen wil – men is verantwoordelijk voor zijn daden
Op eigen benen staan – geen hulp nodig hebben
Het oog ziet altijd van zich af – de eigen fouten ziet men niet
‘Wàt, heb je met Peter?’ ‘Sttt.’ Fiona kijkt gegeneerd om zich heen. ‘Heb je met hém … Ben je…’ Gelukkig maakt haar vriendin haar zinnen niet af. ‘Weet Ed dit?’ ‘Ben je gek!’ Fiona zegt het zo hard, dat drie mensen omkijken. Wie gaat er dan ook voor een bekentenis in de trein? Even twijfelt ze, maar ze voelt dat ze door moet zetten. Ze had zich voorgenomen all the way te gaan vandaag, haar vriendin alles te vertellen. ‘En Hans,’ zegt ze snel. De ogen van Simone worden enorm. ‘Peter én Hans?’ Fiona kijkt uit het raam. Dit is té gênant, ze kan Simone nu niet aankijken. Hoe vertel je iemand je grootste geheim? ‘Wanneer was dat met Hans dan?’ ‘Vorige week zaterdag.’ ‘Maar toen had je toch al met Peter, eh?’ Fiona knikt bevestigend. De trein nadert station Amersfoort. Ze hoopt dat de luistervinken om haar heen massaal uitstappen. Als de trein stilstaat, stapt inderdaad het grootste gedeelte op. ‘Je mist het beste stuk,’ mompelt ze tegen de man die tegenover haar zat. Hij kijkt haar vreemd aan. Simone ook. ‘Wat zei je?’ ‘Bij Statenpop. In het Klaverpark,’ negeert Fiona Simones vraag. ‘Waar was Ed dan, toen?’ Hier geeft ze geen antwoord op. Om het te omzeilen, noemt ze de andere namen ook maar meteen: ‘Bas, Koen en Thomas.’ ‘Wat bedoel je Bart, Koen en Thomas?’ ‘Bas’. Simone haalt fronsend haar schouders op. ‘Bas, je zei Bart. Het ging niet met opzet. Ik kan er echt niks aan doen. Het moet.’ Fiona hoort dat ze verongelukt klinkt. ‘Ik stond bij Statenpop, vrij vooraan bij het podium en toen …’ ‘Ja, wat denk jij nou? Dat ik geïnteresseerd ben in jouw vunzige …?’ ‘Vunzig? Wat bezielt je!’ ‘Het is toch wel duidelijk, wat je bedoelt. Je bent met vijf … Peter, Hans, Bart, Koen en Thomas.’ ‘Bas.’ ‘En Bas. Zes dus.’ Fiona zucht diep. ‘Vijf. Voor elke werkdag één.’ Ze telt op haar vingers. ‘Maandag Koen, dinsdag Thomas …’ ‘Ja stop maar. Het is duidelijk. Tss, in het Klaverpark. Jij durft.’ ‘Dus als ik het goed begrijp,’ begint de man die naast haar zit. ‘Ben jij wel te … versieren?’ ‘Geef me één goede reden.’ Terwijl ze dat zegt, kijkt Fiona vol afschuw naar zijn kuiten. Twee spierwitte sportsokken blinken boven zijn glimmend zwarten schoenen. Hij schrikt blijkbaar van haar antwoord, want hij staat direct op en loopt mokkend de coupé uit. Simone schiet in de lach. Fiona zucht diep. ‘Die man was de zonde niet waard. Vijf is trouwens mijn record. Zo veel gedragen sokken heb ik niet eerder in een week verzameld.’
Dit is een blog uit 2015, dat te leuk is om niet te herplaatsen op mijn nieuwe website.