Het was bij Opsporing Verzocht, zag je dat? Ik stond daar gewoon, maar mij zagen ze niet. Mij zien ze nooit. Ik ben er eigenlijk niet bang voor dat ze me pakken, want ze zoeken mij niet. Ik weet zeker dat ze een man zoeken. Ik was wel op tv. Stond ik daar achter het afzetlint gewoon te kijken naar de brand. Het was een mooie brand dit keer, veel mooier dan de vorige. Eentje van de afdeling ‘goed gelukt’, zeg maar. Ik werd bijna geïnterviewd door iemand met een microfoon, maar hij zag mij niet. Logisch, ze zochten een man.
Schrik je hiervan? Ik brand mijn vingers niet hoor, zo gek ben ik niet. Je moet weten hoe je je lucifer vast moet houden. Als je hem zó houdt, duurt het heel lang voor het vlammetje bij je vingers is. Even kijken, kan ik hier iets in de fik … Haha, grapje. Ik kan het wel hoor, ik kan dat. Het is namelijk helemaal niet moeilijk, een brandje stichten. Hoe ik dat doe met die schuurtjes? Ik heb altijd aanmaakblokjes. Met een lucifer steek ik er een aan en leg het dan rustig in een afvalcontainer. Die zet ik tegen de schuur. Er zit altijd wel iets in zo’n bak dat goed fikt. Je wil niet weten wat mensen allemaal weggooien. En als mensen door hebben dat hun container in de fik staat, is de brand al groot. Heel groot.
Kak! Ik zit niet op te letten. Ach, het is maar een klein blaartje. Je leidt me ook af, met hoe je naar me kijkt. Deze gaat lukken, hij blijft branden tot hij bijna bij mijn vinger is. En dan …
Weet je hoe snel zo’n brand op toeschouwers kan rekenen? Ik ga even een blokje om en doe onderweg mijn capuchon af. Dan ga ik bij de mensen staan die bij de brand staan te kijken. Die zijn er altijd. Je moet eens weten hoe snel die er altijd bij zijn. Als de kippen … Op zich wel jammer, dat die man met die microfoon mij niet zag staan. Hij had me best wat vragen mogen stellen. Dan was ik ook nog op tv goed in beeld geweest. Nu alleen maar omdat ik zelf weet dat ik daar stond, niet omdat iemand me herkent. Weet je wat ik gezegd zou hebben, als hij had gevraagd wat ik ervan vond? Ik zou gezegd hebben dat het erg is, dat mensen zich zorgen maken over hun eigendommen. Dat sommige zelfs camera’s ophangen, maar dat dat niet helpt. Dat ze de dader maar snel op moeten pakken, want het is een crimineel. Ja, ik zou zeggen dat hij vast nog ergens in de buurt is en ze daarmee meteen op het verkeerde been zetten, dat ze wel op zoek blijven naar een man. Echt jammer dat hij het niet aan me vroeg, ik zou in de camera hebben gekeken en heel duidelijk mijn verhaal hebben gedaan. Het is wel tof, mezelf terugzien op tv. Ik hoop dat ze dat de volgende keer weer doen, de tv erbij halen. Jammer genoeg gebeurde dat de vorige keer niet. Er werden wel foto’s gemaakt. Ik lachte goed in de camera, je weet nooit waar ze die foto’s voor gebruiken, of wie ernaar kijkt.
Wat schiet je nou toch in de stress. Geef nou gewoon toe dat het mooi is, die vlammen. Heb je er weleens goed naar gekeken? Die kleuren, de warmte … Wat sta je nu aan mijn arm te trekken, zo veel is er niet aan de hand hoor.
Die bank zat tóch niet lekker.
Dit was mijn inzending voor de Sofamonoloog, een schrijfwedstrijd van Ruwe Planken in 2015. De opdracht was mezelf te verplaatsen in de gedachtegangen van iemand met een psychische aandoening en deze op creatieve wijze in een monoloog gieten. De aandoening pyromanie kreeg ik van de organisatie toegezonden.
Het was de aanzet én de inspiratie om later het boek Ze zien mij niet te schrijven, dat in 2019 uitkwam.
Dit verhaal is in 2012 gepubliceerd in de verhalenbundel Oude vrouwen en de geur van chrysanten. Deze bundel is niet meer te koop, dus krijg je het verhaal hier cadeau.
Uitgeverij Pamac, 978-9-49038-544-6 €14,95
Disclaimer: mijn schrijfstijl is ook dertien jaar ouder geworden 😉
‘Vlegel, monster! Verschonen kun je.’ Met prikkende bewegingen steekt Jeanne in op Nico. Nico schreeuwt het uit. Tine gilt van schrik. Karel is uit zijn stoel gesprongen en roept dat het niet eerlijk is. Niet eerlijk? Engelina drukt haar pop nog dichter tegen zich aan. Gerard roept om een dokter. ‘Mevrouw Stronk, geef hier dat mes, geef!’ Marijke probeert de verwarde oude vrouw te overmeesteren. ‘Help!’ Marijke roept zo hard ze kan, waar is Ursula nou ineens? Was de alarmknop nou maar niet stuk. ‘Help!’…
Huize Irina ‘Gatverdamme, wat is dit?’ Jeanne houdt een plastic champagnekoeler in de lucht met daarin een geelachtige substantie. Fier in het midden vier bruine stelen, bruin gerafeld blad en bloemkoppen waar nauwelijks een bloemblaadje af is. ‘Wie heeft er hier in gepiest? Niemand gaat hier weg. Jullie blijven tot ik weet wie de dader is.’ Strijdlustig zit Jeanne in haar stoel. Ze kijkt iedereen in de huiskamer één voor één strak aan. Geen van de aanwezigen geeft haar enige aandacht. ‘Jullie denken dat ik het niet meen, hè. Dat ik niet serieus ben. Ik ben wel degelijk serieus. Niemand gaat hier de deur uit. Kom op. Vertel. Wie heeft het gedaan?’
1965 Met klakkende hakken tiktakt Jeanne door de gangen van internaat ‘t Floorzicht. Haar dienst zit er nog niet op. Sterker nog, dat zit er nooit op. Haar inspectieronde van de slaapzalen is gaande. Met een aanwijsstok, overdag handig in de klas, opent ze één voor één de deuren. Iedereen slaapt. In slaapzaal drie is het raak. Ze heeft het in de gang al geroken. Pies. Jeanne heeft een bloedhekel aan stank. En in het bijzonder aan urinelucht. Elke nacht is er wel een misbaksel dat in zijn bed plast. Ze snuffelt aan de bedden tot ze de dader gevonden heeft. Bingo. De aanwijsstok doet zijn dienst, ze tilt de lakens ermee op en priemt in de buik van de ‘dader.’ Met driftige prikken priemt ze de jongen uit zijn bed. Ze snelt naar de lichtknop en zet de hele zaal in de helle verlichting. ‘Verschonen,’ bromt ze hem toe, ‘en snel.’ De rest van de kamer is ook wakker. Jeanne geeft hun een snauw: ‘Slapen jullie.’ Een uur later is ze terug op haar eigen kamer. Er dienen nog wat proefwerken nagekeken te worden. Jeannes dienst zit er nooit op…
Huize Irina Cora tikt bijna onopgemerkt op haar voorhoofd, gebarend naar Jeanne, ‘ze is gek.’ Engelina kijkt haar verschrikt aan, maak dat mens nou niet bozer dan nodig is. Tine wandelt zenuwachtig heen en weer. Word nou niet boos. Tine kan niet tegen boos zijn. Het hoofd van Nico zakt nog dieper op de zachte rand van zijn stoel. Hij slaapt. Ook Karel is niet onder de indruk van de tirade van Jeanne. Hij staart uit het raam naar de school aan de overkant van de straat. Speelkwartier. Zo te zien spelen ze tikkertje op het grote plein. Zijn ogen zoeken de dienstdoende pleinwacht. Zien ze nou niet dat het spel niet eerlijk verloopt? ‘Hé,’ Karel geeft een schreeuw, ‘let eens op!’ ‘Kop houden, jij!’ Jeanne kijkt hem venijnig aan.
1965 Karel bukt, de stencilmachine is zo goed als klaar. Hij vergaart de papieren en maakt er met een ferme klap op de nietmachine werkboekjes van. Tafels, voor de tweede klas. Zachtjes hardop dreunt hij de rijtjes op, ‘1×1=1, 2×1=2, 3×1=3.’ ‘Meneer Harms, meneer Harms,’ een jongetje van een jaar of acht staat aan zijn mouw te trekken. ‘Meneer, u moet even komen helpen. Ze doen het weer.’ Het stencilhok is verboden terrein voor de kinderen, maar voor dit jongetje maakt Karel een uitzondering. Hij laat zich meenemen naar het plein, het speelkwartier is net begonnen. ‘Jongens, pak er eens één van je eigen leeftijd!’ De jongens van de zesde klas kijken hem meewarig aan. Toch kiezen ze het hazenpad. Pesterig pakt hij één van de laatste restjes sneeuw van het schoolplein en gooit de jongens een bal na. Hij raakt ze niet, natuurlijk niet. Hij wil alleen maar indruk maken. De jongens stuiven gniffelend uiteen. Het jongetje trekt weer aan zijn mouw. ‘Bedankt, meneer Harms. Mag ik u weer halen als ze me pesten?’ De donkere blik in de ogen van het jongetje is ontroerend. Karel kan niet tegen onrecht. Sterker nog, hij verafschuwt onrecht.
Huize Irina ‘Kop houden? Moet ik mijn kop houden? Ik bepaal zelf wel wanneer ik mijn kop houd. Dat ga jij me niet vertellen.’ Jeanne steekt een priemende vinger naar hem uit. ‘Pas maar op, mannetje. Ik heb je in de gaten. Ik houd jou altijd in de gaten.’ ‘Tsss.’ Karel draait zich om. Gek mens. Jeanne laat zich door hem niet wegjagen. Ze staat op en loopt naar hem toe. ‘Had jij nog wat? Ik zou me maar koest houden. Ik ken jouw soort.’ Tine schiet in de lach. Een onbedaarlijke lach klinkt door de kamer. De aandacht is verplaatst van Karel naar Tine. ‘Stil mens, je maakt hem nog wakker.’ Cora wijst naar Nico. Van het een op het andere moment is Tine weer stil. Ze kijkt naar Nico. Slaapkop. Even blijft ze staan, tot ze weer rusteloos heen en weer wandelt. Niet boos zijn allemaal, niet boos.
1965 Nico is in gedachten verzonken. Hij werkt alleen. Nico werkt graag alleen. Zijn werk leent zich enorm voor gedachten die met hem aan de haal gaan. De kwekerij die hij runt met zijn zwager Arie is klein, precies goed. Veredelen, stekken, verzorgen. Blij als een kind, wanneer de kas volstaat met bloeiende chrysanten in zijn favoriete kleuren. Gele Spiders, roze Delta’s en Horim, stralend wit. De eerste bloemen zijn altijd voor zijn zus. Vrijgezel Nico snijdt een volle bos voor Lea af. Tussen de middag wacht de warme prak bij Lea en Arie. Zijn zus is daar goed in.Met zijn armen vol bloemen loopt hij naar het woonhuis. In de bijkeuken pakt hij een flinke vaas. De rest laat hij aan Lea over. Zij weet als geen ander de prachtige bloemen te schikken. De kinderen van zijn zus zijn al uit school. Mooi. Boerenkool, heerlijk! Tevreden gaat hij aan tafel zitten en laat zich opscheppen.
Huize Irina Jeanne heeft eerst niet door dat Nico slaapt, plotseling kijkt ze hem woedend aan. ‘Jij bent het hè, mannetje. Jou zie ik hier wel voor aan, viezerik.’ Jeanne staat met een ruk op en slaat met de plastic vaas tegen Nico’s hoofd. Een scheut stinkende substantie schiet op zijn schoot. Was eerder de lucht wat geconserveerd, door het verbreken van de stilte in de vaas, verspreidt de stank als een lopend vuurtje door de kamer. Nico geeft een schreeuw van schrik. Jeanne heeft de aandacht. Of Nico. Iedereen in de kamer kijkt de twee aan. Van het gezicht van Engelina is angst af te lezen. Tine grient. ‘Je hebt hem wakker gemaakt, ik mocht dat niet. Jij wel?’ Tine kijkt Jeanne vragend aan. ‘Hij mag niet slapen, niemand mag hier slapen. Eerst moet ik de dader vinden.’ Jeanne kijkt zoekend de kamer rond. Waar is haar aanwijsstok? Uit zijn bed moet hij. Verschonen. Ineens weet ze het zeker. Dat mens daar heeft natuurlijk weer de stok verstopt. ‘Vertel, waar is hij?’ Tine kijkt haar verschrikt aan. Met een trillende onderlip maakt ze weer een rondje door de kamer. ‘Ik heb niets gedaan, ik doe niets.’
1965 ‘Niet doen, Victor.’ Tine kijkt hem smekend aan. ‘Alsjeblieft, niet doen.’ Victor kijkt haar met grote ogen aan. ‘Dat had je eerder moeten bedenken mens, voor je die pot uit je handen liet vallen.’ Ze incasseert een klap, en nog één. Intussen kijkt ze naar de bende op de vloer: bessenjam. Victor sleurt haar naar de viezigheid. Hij hurkt en trekt haar naar de grond. Hij drukt haar wang op de resten van de pot. Ze voelt het glas in haar wang snijden. Warm vocht druipt op de vloer. Bloed. Reden voor Victor om nog bozer te worden. ‘Welja, maak er nog meer bende van.’ Woedend trapt hij haar een paar keer met zijn grote werklaarzen, waarna hij zich omdraait en de deur uit beent. ‘En ruim die rotzooi op,’ roept hij. Tine krabbelt op en blijft even versuft op de grond zitten. Met de rug van haar hand streelt ze over haar wang. Au. Een venijnige pijnscheut trekt door haar lijf. Met haar handspiegel en een pincet weet ze het stuk glas uit haar wang te halen. Een koude lap brengt haar bij haar positieven. Opruimen. Opschieten, voor Victor weer terug is. Ze drukt de lap nog strakker tegen haar wang en gaat op haar knieën het glas bijeenrapen. Met vochtige lappen dweilt ze de jam op. En het bloed.
Huize Irina Tine wrijft over het litteken op haar wang. Onrust, er is te veel onrust. Tine kan niet tegen onrust. En niet tegen boosheid. Een eenzame traan rolt over haar wang. Wankelend hobbelt ze de kamer op en neer. In een hoekje blijft ze staan. Hier kan niemand haar zien, niemand haar vinden. Met haar handen voor haar ogen komen de tranen lustig los. Engelina ziet het. Toch durft ze niet naar haar toe te gaan. Niet nu zij daar zo boos is. Had ze nou Paula maar. Ze twijfelt. Zal ze opstaan en Paula halen? Paula weet altijd raad. Maar waar is Paula? Engelina’s ogen speuren de kamer af. Ze kan nooit ver zijn. Paula is altijd in de buurt.
1965 Voor Engelina is geen kind te veel. Tien heeft ze er gekregen. Tien in dertien jaar. Prachtig, hoewel, ze had er liever zesentwintig gehad, voor elke letter van het alfabet één. Engelina vult haar dagen met wassen, hongerige monden voeden en het schoonhouden van haar huis. En haar paadje. Een schoon paadje is een visitekaartje voor de rest. Engelina’s kinderen zijn naar school. Tenminste, de jongste zes. De rest verdient de kost op het land, in de huishouding en in de automobielgarage van haar man Hendrik. Een automobielgarage! Haar man is de eerste in het dorp. De eerste en de enige. Trots als een pauw helpt ze een dag in de week om de boel daar schoon te houden. Ook voor de garage telt: hoe schoner en netter je boeltje, hoe meer respect je verdient bij je klanten. Bovendien zou iedereen denken dat het bij haar thuis ook een zootje is. Ondenkbaar! Engelina houdt van reinheid en vrede. Schoon. Alles moet schoon.
Huize Irina Stiekem sluipt Engelina door de kamer. Daar, in de hoek, ziet ze Paula in haar stoel. Een klein stoeltje. Hendrik heeft hem speciaal voor Paula gemaakt. Hendrik? Waar is Hendrik gebleven? Hoe lang heeft ze hem al niet gezien? Engelina kan niet meer nadenken. Met Paula in haar armen loopt ze bijna ongemerkt terug naar haar stoel. Bijna. Jeanne draait zich naar haar om en geeft een knauw. ‘Wat moeten jullie van je stoel? Jullie denken dat ik het niet meen, hè? Ik meen het, hoor, ik zoek de dader. De èchte.’ Engelina klemt Paula zo dicht tegen zich aan dat het schreeuwende mens het niet kan zien. Dat mag niet. Ze zou de pop wel eens af kunnen pakken. Zij is jaloers. En niet te vertrouwen. Dat vooral. Cora staat op uit haar stoel. ‘Gek. Je bent gek. Doe nou niet zo gek. Is iedereen hier soms gek? Mhoehoe,’ de imitatie van een koe komt uit het niets. ‘Victor is gek,’ uit de hoek van de kamer klinkt ineens een krachtige stem. ‘Zij is niet gek, Victor is gek.’ Engelina wordt er zenuwachtig van. Maak nou niemand boos. Ze wil de aandacht van de twee vrouwen, maar hoe moet dat? Aan hun mouw trekken is onmogelijk. Mag vast niet van dat schreeuwende mens.
1965 ‘Cora!, Cora!’ Een lange man komt bijna schreeuwend aangerend. ‘Cora, je moet me even helpen.’ Het duurt even voor ze haar eigen broer Daan herkent in de schreeuwende man. ‘Daan, wat is er? Is er brand?’ ‘Berta-12 moet bevallen, het gaat niet helemaal goed.’ Cora laat vallen waar ze mee bezig is en rent achter Daan aan naar zijn fiets. Daan snelt weg, Cora kan nog net achterop springen. ‘Hoe kan het Daan, dat het niet goed gaat?’ Cora probeert nog wat informatie aan haar broer te ontfutselen. ‘Ik weet het niet, Cora, laten we snel zijn.’ Daan trapt de longen uit zijn lijf. Een half uur later houden ze een dood kalfje in hun armen. Berta-12 steunt en zucht. Moederkoe is er ook slecht aan toe. Cora sluit haar ogen en hoort de laatste kreten van Berta-12. ‘Mhoehoe…’
Huize Irina Marijke komt de kamer inlopen. Ze heeft de indruk, dat er iets gaande is. Ze heeft Gerard aan haar arm. Marijke heeft hem opgehaald bij de balie. Hij moest even naar het ziekenhuis, foto laten maken. Of een echo. Marijke weet het eigenlijk niet. Nog geen tien minuten is ze weggeweest en de sfeer is alweer om te snijden. Marijke zucht diep. ‘Berta-12 moet bevallen,’ Cora kijkt haar serieus aan. ‘Ik weet het Cora, ga maar snel.’ Marijke geeft Cora een geruststellende klop op haar mouw. ‘Ben jij de dokter?’ Gerard kijkt Cora aan. ‘Als jij de dokter bent, moet jij Berta-12 gaan helpen. En mij. Mij moet je ook helpen. Straks, oké?’ Cora knikt. Straks. Eerst Berta-12.
1965 ‘Dat kind mankeert ook altijd wat.’ Gerard hoort hoe zijn moeder klaagt bij de buurvrouw. ‘Hij kost me nog eens de kop, al die doctoren, ze vragen me het hemd van het lijf.’ Gerard zucht. Wat kan hij er nou aan doen? Hij heeft zichzelf toch niet ziek gemaakt? De buurvrouw klaagt met zijn moeder mee, ‘ik zou hem maar snel in dienst doen, Saar, als ze hem willen hebben.’ Moeder Sarah knikt. Gerard is ontzet, als ze hem willen hebben? Waarom zouden ze hem niet willen hebben? Hij besluit nooit meer te zeuren over pijntjes. Misschien heeft zijn moeder wel gelijk. Misschien zeurt hij te veel.
Huize Irina ‘Hè, verderrie, gooit nou niemand hier die stinkende vaas leeg?’ Walter zegt het meer in zichzelf dan tegen iemand speciaal. Hij pakt het kunststof ding van Jeanne af en loopt ermee naar het keukentje. De kraan laat hij flink lang stromen, het duurt even voor hij de ranzige lucht van de bruine stelen gespoeld heeft. De vaas schrobt hij flink, het plastic is goed aangeslagen. Hij boent tot alle bruine randen verdwenen zijn. De eerste keer had hij een glazen vaas meegebracht. Voor hij naar huis was, was de vaas al gesneuveld. Een van die vrouwtjes was ermee aan de wandel gegaan. Van schrik moest het vrouwtje keihard huilen. Hij moest er wel om lachen. De dag daarna heeft hij een plastic champagnekoeler gebracht, gevonden in de bijkeukenkast, vast eens cadeau gekregen. Cynisch. Geen spoortje van feestelijkheid in dit huis en hij zet een champagnekoeler neer. De bijna vergane bloemen doet hij in de krant waar zojuist nog de verse zaten.
1965 Walter prikt in zijn prakkie. Hij heeft geen trek vandaag. Boerenkool. Als hij later groot is gaat hij dat nooit meer eten. Met het scherpe vleesmes prikt hij stiekem in zijn vinger. Een klein drupje bloed wordt zichtbaar. ‘Ik beloof,’ fluistert hij zo stil mogelijk, ‘dat Walter later nooit meer boerenkool hoeft te eten.’ Walter bezegelt zijn uitspraak met een vingertip op zijn bord, een klein vlekje van het bloed wordt zichtbaar. Zo heeft hij dat geleerd uit het boek wat hij aan het lezen is. Als er iets echt bezegeld moet worden, doet men dat met bloed. Hij moet het wel stiekem doen, zijn ouders snappen daar natuurlijk niets van. Oom Nico al helemaal niet. ‘Walter, eet je bord eens leeg,’ zijn moeder kijkt bozig, ‘je moet zo weer naar school jongen, neem eens een voorbeeld aan je zus.’ Ina steekt haar tong naar hem uit. Hij heeft het wel gezien, Ina heeft de helft aan Zwartje gegeven. Vanonder tafel klinkt een smakkend geluid, dat zijn ouders dat niet door hebben. ‘Ja Walter, eet even door, je moet me voor je naar school gaat even helpen, even iets sjouwen,’ zegt zijn oom. Ineens heeft zijn vader de hond door. ‘Wat doet dat beest binnen?’ Met zijn voet werkt zijn vader hij de hond richting buitendeur. Zijn moeder staat op om de deur open te doen. Tevreden kwispelend gaat Zwartje naar buiten. Zijn oom helpen sjouwen. Alsof hij zin heeft om te sjouwen. Zijn vader en hij willen dat hij later ook chrysantenkweker wordt. Nou, Walter weet het nog zo net niet. Chrysantenkweker. Misschien wordt hij wel politieagent. Of brandweer. Met moeite werkt hij de boerenkool weg. De twee mannen zijn alweer naar de kassen. Walter kijkt op de klok. Nog vijf minuten. Snel trekt hij zijn jas aan en rent erachteraan.
Huize Irina Walter steekt zijn neus in de bos verse bloemen en snuift diep. Heerlijk. Oom Nico zal trots op hem zijn. Een nieuw soort chrysanten heeft hij vandaag meegebracht. Walter fronst zijn voorhoofd. Trots? Is Nico nog trots? Ja, toen hij vertelde toch chrysantenkweker te willen worden, toen was hij trots. Maar vandaag aan de dag? Hij neemt de ‘vaas’ met bloemen mee naar de huiskamer en zet het pontificaal in het midden van de tafel. ‘Kijk oom Nico, nieuwertjes, Anastasia Star Pink, Walter zoekt de ogen van zijn oom. Ze zitten dicht. Nico slaapt. En stinkt. Een vreemde lucht hangt om Nico. Walter vraagt zich af wat hij hier nog doet. Hij heeft de frequentie al flink omlaag gebracht, eens in de vier weken komt hij hier. Oom Nico, die steeds verder wegglijdt. Steeds verder van hem afdrijft. In zijn eigen wereld leeft. Walter gaat op zijn hurken voor Nico zitten, streelt hem over zijn arm en staat weer op. ‘Dag Nico, tot de volgende keer. Dan neem ik Radost cream mee. Ze zijn er weer bijna klaar voor.’
In de keuken weet Jeanne weer wat ze zoekt. Zie je nou. Verstopt. Altijd moeten ze háár spullen verstoppen. Ze stuift op Nico af en wil hem met de stok in zijn zij prikken. Hij slaapt alweer. Uit zijn bed moet hij. Verschonen! Een hoop tumult zorgt voor onzekerheid bij Jeanne. Waarom schreeuwt iedereen zo? Wat gilt dat ene mens nou weer? En wat moet zij in die witte jas van haar? Wie denkt ze wel niet dat ze is? Zij is hier niet de baas, die snotneus!
Het lukt Marijke nog nèt het mes af te pakken. Gelukkig heeft mevrouw Stronk niet heel veel kracht meer. Met het wapen in haar handen kijkt ze de kamer rond. Waar heeft mevrouw Stronk dit in hemelsnaam vandaan? De deuren vliegen open, haar hulpgeroep heeft toch iets opgeleverd. Bijna te laat, dat wel. ‘Wat is er aan de hand?’ Haar collega Olaf kijkt zowel vragend als verschrikt, Ursula hobbelt achter hem aan. ‘Ze had een mes.’ Marijke knikt naar Jeanne Stronk. ‘Hoe komt ze daar in Godsnaam aan?’ Olafs stem klinkt boos. ‘Al sla je me dood.’ Marijke zucht diep. ‘Het is ook altijd wat hier.’ Ursula loopt alle bewoners na, niemand gewond? Nico. Een snijwond in zijn zij zal verzorgd moeten worden. Verder zit iedereen alweer rustig in een stoel. Jeanne neuriet een slaapliedje.
1947 ‘Suja, suja kindje, wat ben je bitter stout.’ Jeanne laat zich instoppen. ‘Niet weer in je bed plassen, hè Sjaantje?’ ‘Nee mama, ik beloof het.’ ‘Ga je lekker slapen? Je weet dat mama een hekel heeft aan die vieze lakens, hè?’ ‘Ja mama, ik beloof het mama, ik zal niet plassen mama…’ ‘Heb je pijn in je buikje, of zijn je voetjes koud?’ Haar moeder aait haar zingend over haar bol. Slapen gaat ze, heerlijk slapen. Ergens in de verte hoort ze haar moeder zingen: ‘Vuurtje zullen wij stoken, papje zullen wij …’ Moet ze plassen? Ze mag niet plassen…
Walter is al bijna thuis als hij ineens met een schok ontdekt dat hij zijn Zwitserse zakmes in het keukentje heeft laten liggen. Er is geen scherp mesje te vinden in dat tehuis, hij moet die chrysanten toch even schuin afsnijden voor hij ze in de vaas doet? Zal hij nog even terugrijden om het te halen? Ach, dat mes wordt wel gevonden door de verpleging. Hij belt zo wel even of ze het voor hem bewaren. Hij moet weer aan het werk.
Een naam verzinnen, als moeder heb ik dat drie keer mogen doen. Schrijvers mogen dat aan de lopende band. Naamgeving is niet eenvoudig, ook niet als het ‘slechts’ om personages gaat. Je wil niemand uit je omgeving voor het hoofd stoten. Je wil dat de namen bij de karakters horen en goed bij hun achtergrond klinken. Je wil dat de naam bij de tijdgeest past en dat een betekenis van een naam een beetje aansluit.
A, B, C …
Schrijvers kunnen urenlang nadenken voor ze de juiste naam hebben voor een personage. Terecht, bij kinderen ga je ook niet over een nacht ijs. Een Miep is nu eenmaal geen Maria. Een Jan geen Huibert-Jan. In de toptien van motivaties van ouders staat vernoeming en klank hoog, maar ook wat bij henzelf past. Je geeft je kind nu eenmaal geen lelijke naam. Voor schrijvers geldt precies hetzelfde. Hoewel … een stom karakter mag best een afschuwelijke naam hebben. Je hoeft diegene toch niet hardop te roepen in de speeltuin. Om te voorkomen dat namen in mijn boeken te veel op elkaar lijken, kies ik voor mijn manuscripten voor elk personage een naam, beginnend met een letter die nog vrij is in mijn alfabetschema. Sommige personages veranderen een aantal keer van naam voor ik tevreden ben. De kunst is dan wel om dat overal te doen, ook op de plekken waar ik de naam afgekort of verkleind heb.
Hoe lang denk je na?
Je kunt je de vraag stellen of het nut heeft, zo moeilijk doen. Neem de personages in het boek ‘Het avontuur van iks & ei’ van Remco Campert. In dit boek zijn de hoofdrollen voor Iks, Ei, Zus en Zo. Hoe lang zal hij over díe namen hebben nagedacht? In zijn ‘Dagboek van een poes’ herhaalt hij dit trucje met Rok en Bril. Misschien moet ik er maar eens een voorbeeld aan nemen …
Wie is per slot iemand? Iemand is niemand. Geen personage.*
Hij kwam op Instagram een challenge tegen van zijn collega-auteur Alice Bakker, zei auteur Theo-Henk Streng in zijn laatste blog – in de vorige nieuwsbrief van Godijn. Ik denk dat ik diezelfde dag een oproep voorbij zag komen: welke Godijn-auteur neemt het stokje van Theo-Henk over? Alleen al door zijn vermelding voelde ik mij geroepen. Bovendien is columnist worden nog ergens een guilty pleasure.
Terug naar die challenge waar Theo-Henk het over had. Het ging over de welbekende uitdaging onder schrijvers om in de maand november 50.000 woorden te schrijven. Moet lukken, dacht ik optimistisch. Ik had de tijd en een manuscript waar ik al aan begonnen was. Ik hoefde alleen maar verder te typen. Meer niet. Lang verhaal kort? Ik schreef 25.004 woorden. Net over de helft. Behalve dat die stomme uitdaging mij het gevoel gaf dat ik had gefaald, was ik ook nog eens mijn schrijfritme kwijt. Mijn schrijfzin kwijt, zelfs. Twee maanden heb ik het bestand waar het manuscript in staat niet geopend. Twee maanden naar de gallemiezen. Terwijl ruim 25.000 woorden schrijven in een maand normaliter helemaal niet verkeerd is en ik best trots op mezelf mocht zijn.
Flow
Wat mijn ritme was? Elke werkdag een half uur fictie. Langer mag, hoeft niet. Door elke dag te schrijven blijf ik in de flow. Ik lees terug wat ik gisteren schreef, pas daar het een en ander in aan, schrijf zo’n vijfhonderd woorden aan de hand van steekwoorden die ik verzon en bedenk nieuwe steekwoorden. Dat herhaal ik vijf dagen per week = wekelijks hooguit 2.500 woorden en dus zo’n 10.000 per maand. Hoe kan het, dat ik ook maar een tel in mijn hoofd haalde dat 25.000 woorden iets met falen te maken had? Ik had anderhalve maand vooruitgewerkt!
Niet omdat het moet …
‘Hoeveel uur schrijft u per week?’ vroeg een leerling van het Kalsbeek College in Woerden mij onlangs, toen ik daar een gastles gaf. ‘Hoeveel uur denken jullie?’ kopte ik terug. Ze keken naar mijn stapel boeken op de punt van het bureau en sloegen aan het rekenen. Als ik in 2017 mijn eerste boek uitbracht, moest ik toch minstens dertig uur per week schrijven. Of meer. Vijftig uur, misschien? ‘Tweeënhalf,’ zei ik. ‘Maar u schrijft toch de hele dag?’ kreeg ik om mijn oren. Dat klopt, dat had ik ze verteld, dat ik de hele dag aan het schrijven ben. Voor de klanten van Tekstbureau In Woordenland. ‘Het liefst schrijf ik de hele dag boeken dus als jullie allemaal een boek van mij kopen, dan komt het helemaal goed.’ Ik glimlachte er lief bij. Ze keken me meewarig aan. Snap ik, mijn doelgroep houdt per definitie niet van lezen. Omdat het moet. En ineens snapte ik waarom ik voelde dat ik had gefaald. Ik dacht dat het moest. Sindsdien zit ik weer in mijn eigen flow. Niet omdat het moet, omdat het van mezelf mag.
Deze column is op 22 februari 2024 verschenen in de nieuwsbrief van Godijn Publishing. Wil je deze nieuwsbrief ook ontvangen? Meld je dan aan via deze link.
Mag ik jullie in het staartje van de Boekenweek van Jongeren nog iets vertellen over mijn werk als YA-schrijver? Want naast dat ik de boeken natuurlijk schrijf, heb ik er ook een missie aan verbonden: maak lezen voor jongeren leuker. Laat dat nou ook de missie zijn van de speciale boekenweek!
Op de website van Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) staat: “De Boekenweek van Jongeren inspireert jongeren met verhalen en boeken die écht bij ze passen, op plekken waar jongeren zelf te vinden zijn. Het motto is dan ook: dit wil jij lezen!” Daar kan ik me prima in vinden.
Dit wil jij lezen
Wat die jongere wil lezen, bepaal ik niet, bepaalt CPNB niet, maar bepaalt de jongere zelf. En daar houd ik wel van, de gemiddelde jongere is immers niet zo van ‘moeten’, meer van ‘dat maak ik zelf wel uit’. De titel van de boekenweek lijkt daarom bewust gekozen: van jongeren, niet voor jongeren.
De vijf van GP
Omdat ik jongeren graag inspireer en natuurlijk graag mijn boeken bij ze onder de aandacht breng, ben ik lid van het YA-kwintet van uitgeverij Godijn Publishing. Vijf YA-schrijvers die samen een mooie mix van contemporary-YA en fantasy-YA* geschreven hebben. Samen hebben we voor veel jongeren een leuk boek. Dat ze lekker zelf mogen uitkiezen.
13.00-18.00 uur | YA-schrijvers van Godijn Publishing op de boekenmarkt bij YALFU | Aanwezig: Nanda, Esmeralda, Mireille en Alice | Tivoli Utrecht
26-10-2023
19.00-20.30 uur | YA-evenement met vijf YA-schrijvers van Godijn Publishing | Aanwezig: Nanda, Esmeralda, Mireille, Ronald en Alice | Gianotten Mutsaers | Tilburg
22-11-2023
19.30-21.30 uur | YA-festival – Interactief event voor YA-lezers met vijf YA-schrijvers van Godijn Publishing | Aanwezig: Nanda, Esmeralda, Mireille, Ronald en Alice | Boekhandel Riemer | Amersfoort
Interesse maar kun je deze data niet of is het te ver reizen? Houd de agenda in de gaten voor meer! Heb je een boekhandel en wil je ons uitnodigen? Leuk! Neem je contact met een van ons op? Of met mij, je bent hier nu toch.
* Ik ben pro-Nederlandse termen, maar in plaats van contemporary-YA en fantasy-YA modern jeugdboek en fantasiejeugdboek schrijven, dekt hier de lading niet.
PS Op zoek naar vulling voor jouw boekenkast? Vandaag signeer ik met vijf anderen bij Veenerick Boek en Kantoor in Roelofarendsveen. Ik stel je graag aan de auteurs van onderstaande boeken voor en kan je een veelvoud aan boekentips bezorgen.
Beginnen met een naschift, het is weer eens iets anders. Maar waar ik eigenlijk vandaag over wilde vertellen …
Op 6 mei 2017 stond ik op het podium in schouwburg Het Park in Hoorn bij BOEK10 en nam ik mijn eerste boek in ontvangst. Vandaag is Slapen doen we morgen weer jarig. Zes jaar. Mijn eerste boekenkind, dat in de loop van de jaren al een aantal broers en zussen kreeg.
Zes jaar auteur. Als je goed naar de foto bij deze post kijkt, zie je dat ik een weer contract teken. Dat is voor het negende boekenkind dat in november 2023 het levenslicht ziet. Trots? Ja. Oeuvre? Nog lang niet. ‘Het geheel van al het werk dat de kunstenaar in haar leven of loopbaan voortbrengt’ is nog niet compleet.
Van boek naar volle boekenkast dan maar?
Het contract is voor ‘Zij gaat voor haar’ deel drie in de serie H4C. In dit deel staat Guusje centraal, die ontdekt dat ze liever datet met meisjes dan met jongens …
Ken je het Klaverlandcollege?
Dat is de middelbare school naast het Klaverpark. Een van de klassen is H4C, havo 4C. De klas van Marijn, Yara, Floor, Guusje, Olivier, Anna, Casper en nog veel meer. Elke leerling heeft een goed verhaal en verdient een eigen boek. Of … met zijn tweeën. Want hoewel iedereen op zijn eigen manier uniek is en denkt zeldzaam te zijn, is er vaak wel iemand in de buurt met een connectie!
Hoeveel boekendagen zijn er per jaar? Vandaag is het Wereldboekendag, een evenement dat jaarlijks op 23 april wordt gehouden door UNESCO ter promotie van lezen, publicatie en auteursrechten. Laten we het deze keer dan over de rechten van mij als auteur hebben.
Auteursrechten zorgen ervoor dat een werk beschermd is. Dat alleen de auteur (eventueel via de uitgever) zeggenschap heeft over het verveelvoudigen van dat werk. Hoe fijn, dat men daar steeds meer bewust van is. Want er lijkt een kentering gaande. Nog niet zo lang geleden werd er op verjaardagen openlijk gesproken over de illegale e-boeken op de e-reader. Misschien heeft men besloten er niet meer met mij over te praten, maar ik hoor er niet zo veel meer over.
Gratis
Op deze website heb ik dat stokpaardje eerder voor jullie voeten gegooid, bijvoorbeeld in Keurig stelen, over de onberispelijke oma’s die zelf niet doorhebben dat ze gewetenloze e-boekcriminelen zijn. Gelukkig lijkt men er meer en meer van bewust dat boeken verspreiden illegaal is. Er wordt bestraft, er zijn sites waar je legaal gratis boeken kunt downloaden en de abonnementen op de diverse boekenplatforms maken dat de auteur netjes betaald wordt, als er een boek via zo’n platform gelezen wordt. Wist je bijvoorbeeld dat ik ook uitbetaald word als je een van mijn boeken bij de (online) bibliotheek leent?
Over mijn salaris
Wat ik verdien aan schrijven? Er zijn weinig schrijvers die van boeken kunnen leven. Ik sprokkel inmiddels een leuk centje bij elkaar, maar een hypotheek ervan betalen, dat lukt me niet. Geeft niet, ik heb nog meer ontzettend leuk werk, In Woordenland. Ik mag de hele dag schrijven, over mensen, over producten en over bedrijven. Er zijn wat verschuivingen gaande, door de kunstmatige intelligentie. Ik verwacht dat ik steeds minder werk krijg voor marketingdoeleinden, dat wordt nu al een kleiner deel van mijn werk. Ik ben heel benieuwd hoe het zit met de auteursrechten van die teksten.
Mensenwerk
Gelukkig blijft er nog steeds veel mensenwerk over. Waar we uiteindelijk naartoe gaan? Wie het weet, mag het zeggen. Ik verwacht dat robots niet álles over kunnen nemen. Tenminste, morgen nog niet. En zeker niet mijn auteursrechten. Wist je die geldig zijn tot 70 jaar na het overlijden van de auteur? Laat die robots nog maar even op een houtje bijten, voorlopig blijft wat van mij is, van mij en de mijnen. Fijne wereldboekendag, mensen. Ik ga lekker lezen vandaag. Boekentip nodig?
Op de dag van de thuiswerker staat zoals je kunt verwachten de thuiswerker in het zonnetje. En dan hebben we het niet over diegene die een of meer dagen per week thuis de laptop openklapt, maar over mensen die door een aandoening niet anders kunnen dan thuis werken.
Vooropgesteld: ik ben blij dat ik thuis kán werken, maar dat het voor mij niet noodzakelijk is. Want eerlijk? Thuis werken is helemaal niks. Voor mij dan. Ik heb het geprobeerd, want alles wat ik doe als tekstschrijver en auteur kan prima in mijn eentje thuis, aan de keukentafel als het moet. Maar ik werd er een schim van. Iemand die het liefst helemaal niet meer de deur uit ging. Dat past helemaal niet bij mij, want ik ben graag overal op en bij. Bovendien werd de wasmachine ineens heel belangrijk. Alsof hij mijn beste vriend was. Als hij piepte, sprong ik op van mijn stoel en waren mijn prioriteiten behoorlijk verschoven.
Reuring
Het was klip en klaar: ik had meer reuring nodig. Ik ging op zoek naar een oplossing, heel misschien kun je die oproep op sociale media nog herinneren? Het was in de tijd dat alle receptionisten overal de zak kregen en in menig kantoorpand een prachtige receptiedesk stond te verstoffen. Zonde, dacht ik. Laat mij maar aan zo’n receptiebalie zitten. Dan zeggen mensen me gedag als ze het pand binnen komen, kan ik best een gast de weg wijzen en een kop koffie geven, op weg naar een afspraak ergens in het pand. Lang verhaal kort: die oproep werd goed opgepikt en in heel korte tijd had ik een mooie werkplek gevonden. Inmiddels zijn we bijna zes jaar verder en ben ik met die werkplek verhuisd naar een nóg mooier gebouw. Superinspirerend en met nog meer reuring dan het vorige.
Back to the future
Die nieuwe werkplek is in mijn oude middelbare school, terug bij af dus. In het midden van het gebouw was vroeger een binnentuin, in mijn tijd al overdekt en een patio waar o.a. muziekles gegeven werd. Daar staan nu bureaus voor flexwerkers en aan een van die bureaus mag ik elke dag lekker werken. Terwijl ik dit typ, zitten er achter mij mensen te vergaderen, zit er schuin achter mij iemand in een teamcall, zit er naast mij iemand te bellen, er lopen mensen voorbij en overal is geroezemoes. Fantastisch! Straks gaan we samen lunchen en bijpraten over wat iedereen gisterenavond gedaan heeft. Tussendoor zit ik mega-productief te werken. Benieuwd? Kom er eens kijken, er is nog een bureau vrij. Ik kan het je van harte aanraden. En thuis? Sinds kort heb ik daar ook een echte werkplek. Heerlijk voor dat ene uurtje dat het beter uitkomt om even thuis te werken. Om de volgende dag weer heel hard naar Tech Campus De School te rennen.
Wat heerlijk, weer een lang weekend op schrijfretraite. Dit is mijn vijfde keer dat ik met een groep schrijvers naar het eiland ga, mijn ‘Vlieland Schrijfretraite Lustrum’! In die jaren zijn er heel wat woorden uit mijn spreekwoordelijke pen het papier op gekropen en ook dit jaar zijn mijn verwachtingen torenhoog.
Eenzame opsluiting
Waarom ik dit in een blog schrijf? Eigenlijk ben ik een schrijver die reuring nodig heeft. Die de mooiste verhalen schrijft terwijl de mensen links en rechts langslopen. Terwijl collega-ondernemers in Teams-calls zitten of ergens in mijn ooghoek een afspraak met een klant hebben. Iedereen mag praten, zo lang het me maar niet interesseert. Kortom, ik sluit mezelf in een hotelkamer op om in mijn eentje te schrijven, terwijl dat niet per se noodzakelijk is voor productie.
Surfen
In mijn eentje werken betekent vaak dat ik mag spijbelen. Het is niet zo dat ik overduidelijk vrijaf neem en ik ineens op mijn bed ga liggen om een boek te lezen, een beetje surfen op het net is mijn valkuil. Sociale media uitkauwen. Toch die mail lezen, terwijl ik mezelf als ondernemer vrijgegeven heb. Waarom dus een blog? Een beetje pressie van buitenaf kan geen kwaad.
Ik beloof …
Lieve bloglezer, ik beloof dat ik zodra ik op mijn hotelkamer ben, hard aan het werk ga. Dat ik na de vier dagen dat ik mezelf opsluit, met minstens 20.000 woorden voor het derde deel in de H4C-serie naar huis ga. Jullie zijn mijn stok achter de deur. Dus als ik niet zo lekker reageer, dan is dat een héél goed teken.
De vijftienjarige Anna voelt zich onnozel, in vergelijking tot haar vriendinnen. Altijd is zij de laatste die iets nieuws ontdekt. Ook Olivier van zestien is zo groen als gras, al zegt hij het zelf. Er is iemand die hem wereldwijs kan maken, maar is diegene voor hem bereikbaar?